De rechtbank Zeeland-West-Brabant vond in onlangs gepubliceerde uitspraak van wel (Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17 februari 2025, nr. 21/2872, ECLI:NL:RBZWB:2025:878).
Naast de vraag of er sprake was van een uitdeling speelde ook de vraag of de inspecteur beschikte over een voor navordering vereist ‘nieuw feit’.
Navordering: nieuw feit
Wanneer heeft de inspecteur een onderzoeksplicht?
Uitgangspunt is, dat de inspecteur mag uitgaan van de juistheid van de aangifte. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden, tenzij hij, na zorgvuldige kennisneming van de aangifte, aan de juistheid van de inhoud van de aangifte in redelijkheid moet twijfelen. Nader onderzoek is niet vereist als de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de aangifte toch juist is. Met andere woorden de lat ligt niet zo hoog. De inspecteur zal niet snel hoeven te twijfelen aan de inhoud (HR 18 maart 2022, nr. 20/01121, ECLI:NL:HR:2022:379).
Volgens de Hoge Raad is de inspecteur voorts niet gehouden om dossiers van andere belastingplichtigen te raadplegen. Ook niet als dat dossier relevante informatie zou kunnen bevatten.
Slechts in geval van bijzondere omstandigheden moet de inspecteur het dossier van een andere belastingplichtige raadplegen. Zo’n situatie kan zich voordoen in geval van onroerend goed transacties tussen familieleden (HR 27 oktober 2023, nr. 21/02394, ECLI:NL:HR:2023:1343)
Casus
In deze zaak waren er bij de BV twijfels of het prijsgeven van de rekening-courant verhouding met de Directeur-Groot-Aandeelhouder (DGA) zonder heffing kon plaatsvinden.
In de aangifte vennootschapsbelasting over het betreffende jaar had de BV verzocht om een standpuntbepaling. In de aangifte inkomstenbelasting was daarover niks vermeld.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur geen nieuw feit heeft omdat in de aangifte vennootschapsbelasting om een standpunt is gevraagd.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. De inspecteur hoefde volgens de rechtbank het dossier over de vennootschapsbelasting van de BV niet te raadplegen. De inspecteur had de aangifte vennootschapsbelasting ten tijde van het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting ook nog niet in behandeling genomen dus hij was er dus ook nog niet van op de hoogte.
Het oordeel is op zich in overeenstemming met de rechtspraak van de Hoge Raad, maar het standpunt van belanghebbende kan ik op zich wel begrijpen. Immers, in de aangifte inkomstenbelasting is het prijsgeven van de vordering niet zichtbaar. Belanghebbende kan natuurlijk tegen deze uitspraak in hoger beroep, maar of dat iets gaat opleveren? Ik vraag het mij af.
Uitdeling: ja of nee?
De inspecteur meent dat het prijsgeven de rekening-courant vordering op de DGA door de BV als een uitdeling moet worden aangemerkt. De inspecteur moet bewijzen dat de vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden met de bedoeling om de aandeelhouder te bevoordelen en hij moet bewijzen dat zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust was of had moeten zijn van niet alleen de vermogensverschuiving maar ook de bevoordelingsbedoeling (HR 13 januari 2023, nr. 20/01589, ECLI:NL:HR:2023:26).
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank geeft de inspecteur gelijk en onderbouwt dat met het feit dat er door de BV geen derde is ingeschakeld om onderzoek te doen naar de terugbetalingsmogelijkheden van de DGA.
Ik vind die onderbouwing niet erg sterk. In de verhouding BV/DGA ligt het wat mij betreft niet direct voor de hand dat een derde wordt ingeschakeld om onderzoek te doen naar de terugbetalingsmogelijkheid.
Neemt niet weg dat de beslissing van de rechtbank best juist kan zijn. De inspecteur heeft ook nog naar voren gebracht dat het gelet op de verdiencapaciteit van de DGA niet voor de hand ligt dat de vordering zou worden prijsgegeven. Een onafhankelijke derde zou dat volgens de inspecteur niet hebben gedaan.
Wil je iedere week de actualiteit als eerste ontvangen? Meld je dan aan via deze link