Als het verzoek om teruggaaf niet bij de aangifte wordt gedaan, dan is de kans verkeken. Dat heeft belanghebbende in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 12 september jl ondervonden (HR 12 september 2025, nr. 23/03600, ECLI:NL:HR:2025:1258)
Casus
Wat is de casus? Chronologisch is de casus kort als volgt:
6 april 2017 Belanghebbende sluit een overeenkomst met de gemeente en een stichting voor de realisatie en exploitatie van een kultuurhuis (basisschool + dorpshuis).
In de periode 2017-2019 heeft belanghebbende facturen aan de gemeente uitgereikt voor in totaal € 3.253.054 incl. btw. De Omzetbelasting bedroeg in totaal: € 564.580, waarvan op aangifte is voldaan: € 354.802.
24 april 2019 Belanghebbende vraagt bij de gemeente een onbelaste investeringssubsidie aan van € 3.129.588.
25 april 2019 Creditfacturen uitgereikt aan de gemeente voor € 3.253.054.
7 mei 2019 Faillissement belanghebbende uitgesproken, vlak voor oplevering van het kultuurhuis. Belanghebbende heeft geen andere activiteiten dan de bouw/exploitatie kultuurhuis. De overeenkomst wordt kort vóór faillissement ontbonden door gemeente en stichting.
9 juli 2019 Verzoek om teruggaaf btw € 492.819 (ontvangen door inspecteur op 10 juli 2019).
29 mei 2020 Inspecteur wijst het verzoek om teruggaaf af.
26 juni 2020 Belanghebbende tekent bezwaar aan.
22 januari 2021 Inspecteur handhaaft zijn eerdere besluit bij uitspraak op bezwaar.
Wat zeggen rechtbank en Hof
Rechtbank
De rechtbank behandelt de zaak inhoudelijk. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting (art. 37 OB) en vindt dat deze moet worden herzien. De rechtbank gaat daar niet in mee en verklaart het beroep ongegrond.
Hof
In hoger beroep wijzigt het geschil. Staat er eigenlijk wel bezwaar open tegen de afwijzende beslissing van de inspecteur op het verzoek om teruggaaf?
Nee, zegt het Hof. Een verzoek om teruggaaf omzetbelasting moet door belastingplichtigen voor de omzetbelasting worden gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Belanghebbende was ook uitgenodigd om aangifte te doen, maar heeft die aangifte niet ingediend. In plaats daarvan is een schriftelijk verzoek om teruggaaf gedaan. Een beslissing daarop is niet voor bezwaar vatbaar en er kan ook geen beroep tegen worden ingesteld.
Belanghebbende probeert de zaak er via andere manieren er doorheen te trekken, maar ook dat leidt niet tot een rechtsingang. Het bezwaar wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Beslissing Hoge Raad
In cassatie gooit belanghebbende het over een andere boeg. Belanghebbende stelt dat het Hof het bezwaar niet alsnog niet-ontvankelijk kon verklaren omdat inspecteur en rechtbank geen aanleiding zagen om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en wijst daarbij op een arrest van de Hoge Raad (HR 16 juli 2021, nr. 20/01682, ECLI:NL:HR:2021:1153).
De Hoge Raad gaat daar niet in mee. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 16 juli 2021 ging het om de tijdigheid van het bezwaar en niet om de vraag of er überhaupt bezwaar openstaat. Het arrest is niet van toepassing.
Conclusie
Belanghebbende blijft met lege handen achter.
Wil je iedere week als eerste een update ontvangen? Meld je dan aan via deze link