Wanneer slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel?
Wanneer slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel?
26 mei 2023 

Wanneer slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel?

De Belastingdienst is niet aan iedere uitlating die wordt gedaan gebonden. In welke gevallen slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel wel?

Hieronder een kort overzicht met situaties waarin het vertrouwensbeginsel een rol speelt.

Toezeggingen en ander uitlatingen

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de kant van de overheid een toezegging of een andere uitlating is gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene redelijkerwijs kon en mocht afleiden, of en zo ja, hoe de inspecteur zijn bevoegdheden zou gaan uitoefenen.[1]

Beschikking op aanvraag 

Een op aanvraag afgegeven beschikking moet volgens de Hoge Raad worden aangemerkt als een toezegging van de inspecteur aan belastingplichtige. Daarvoor is van belang dat de inspecteur de beschikking heeft afgegeven op basis van alle benodigde feiten en omstandigheden. Daarnaast is vereist dat de toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had moeten beseffen.

De inspecteur is niet gebonden aan de toezegging als de belastingplichtige bij het verzoek om die beschikking of naar aanleiding van vragen van de inspecteur om nadere informatie naar aanleiding van dat verzoek, onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt of de inspecteur de juiste informatie heeft onthouden. De belastingplichtige moet zich er daarnaast ook van bewust zijn dat de inspecteur daardoor niet in staat is het verzoek goed en volledig te beoordelen.[2] Bij de beoordeling of belastingplichtige de inspecteur onjuist of onvolledige heeft geïnformeerd, komt het erop aan of de belastingplichtige de vragen op het aanvraagformulier redelijkerwijs kon opvatten zoals hij dat heeft gedaan.[3]

Eerder boekenonderzoek

Als de Belastingdienst eerder een boekenonderzoek heeft verricht, kan dat ertoe leiden dat het vertrouwensbeginsel aan belastingheffing in de weg staat. Dat geldt ook als de aangelegenheid niet daadwerkelijk is beoordeeld. Voldoende is dat belastingplichtige mocht menen dat de aangelegenheid was beoordeeld.

Dit zal het geval zijn als de aangelegenheid van zodanig belang was, dat het niet aan de aandacht van de controleambtenaar kan zijn ontsnapt. Ook moeten de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand had gelegen dat er opmerkingen over zouden zijn gemaakt of dat hij tot heffing zou zijn overgegaan.

Expliciete uitlating boekenonderzoek

Een expliciete uitlating van de inspecteur in het controlerapport over een bepaald onderwerp is aan te merken als een toezegging. De belastingplichtige kan zich daarop onder voorwaarden met succes beroepen.

Daarvoor is vereist dat de inspecteur na kennisneming van alle relevante feiten en omstandigheden een toezegging heeft gedaan en belastingplichtige aan die toezegging het vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur aan de wettelijke regels een bepaalde toepassing zou geven. Ook als belastingplichtige er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de inspecteur kennis heeft genomen van de relevante feiten en omstandigheden, kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slagen. Bij een onderzoek ligt het initiatief voor het verzamelen van informatie namelijk bij de inspecteur. Het is dan aan de inspecteur om te beoordelen of hij voldoende informatie heeft om de aangelegenheid te beoordelen. Uiteraard kan de inspecteur niet aan de toezegging worden gehouden als de belastingplichtige tijdens het boekenonderzoek onjuiste informatie heeft verstrekt.[4]

Gevolgde gedragslijn

Ook als geen sprake is van een toezegging op een andere expliciete uitlating kan er sprake zijn van in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen. Andere gedragingen van de inspecteur kunnen ook tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel leiden. Daarvoor is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur de aangifte over een aantal jaar heeft gevolgd. Er moeten zich, naast het volgen van de aangifte, omstandigheden hebben voorgedaan die bij belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de inspecteur een bewust standpunt heeft ingenomen. De aangelegenheid moet ook van voldoende belang zijn. Het gaat daarbij om de indruk die is gewekt. Het is dus niet van belang of de inspecteur daadwerkelijk een bewust standpunt heeft ingenomen. Dat zal vaak niet het geval zijn. De bijkomende omstandigheden kunnen volgens de Hoge Raad zijn; gehouden besprekingen, gevoerde correspondentie, verstrekte inlichtingen of een toegewezen bezwaar over dezelfde aangelegenheid.[5]

Beleid

Belastingplichtige kan zich beroepen op door de Belastingdienst gevoerd beleid (gepubliceerd en ongepubliceerd). Belastingplichtige mag blijven rekenen op toepassing van dat beleid totdat het uitdrukkelijk is ingetrokken of gewijzigd.[6]

Inlichtingen

De Hoge Raad heeft in 1979 al beslist dat de Belastingdienst in beginsel niet gebonden is aan onjuiste inlichtingen. Volgens de Hoge Raad moet de Belastingdienst zijn voorlichtende taak onbelemmerd kunnen vervullen. Daarom moet het risico van een onjuiste inlichting bij belastingplichtige blijven. Uiteraard zijn hierop uitzonderingen. De Belastingdienst is wel gebonden aan een onjuiste inlichting als deze niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belastingplichtige redelijkerwijs de onjuistheid had moeten beseffen.

Dispositie vereiste

Daarnaast stelde de Hoge Raad de eis dat belastingplichtige op basis van die inlichting iets had gedaan of nagelaten waardoor hij boven op de belasting nog andere schade had geleden. Dit wordt ook wel het dispositievereiste genoemd.[7]

Op het dispositievereiste is de Hoge Raad in zijn arrest van 5 november 2021 teruggekomen. De Hoge Raad vindt dat dit vereiste niet meer met de huidige rechtsopvattingen is te verenigen. Het dispositievereiste geldt dus niet meer. Voldoende is dat belastingplichtige op basis van de inlichting een handeling heeft verricht of nagelaten waardoor hij een hoger bedrag (belasting of rente) moet betalen. Het meerdere mag dan niet worden geheven.[8]

Bewijslast

Als belastingplichtige zich beroept op het vertrouwensbeginsel ligt het op zijn weg om te bewijzen dat sprake is van in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen. Hij moet de feiten en omstandigheden stellen en bij betwisting door de inspecteur deze aannemelijk maken.

Iedere vrijdag deel ik per mail een wekelijkse update van het formele belastingrecht. Vind je het leuk om deze updates te ontvangen? Meld je dan aan via deze link.

Meer over de verplichtingen die ondernemers hebben vind je ook in mijn boek ‘Winnen van de belastingdienst? Doe je zo!’. Meer weten over het boek klik dan op de link Winnen van de belastingdienst.

[1] HR 19 juni 2020, nr. 19/02177, ECLI:NL:HR:2020:1069 

[2] Zie ook HR 18 februari 2022, nr. 19/03185, ECLI:NL:HR:2022:269

[3] HR 24 februari 2023, nr. 21/00161, ECLI:NL:HR:2023:292

[4] HR 10 december 2021, nr. 19/03617, ECLI:NL:HR:2021:1849

[5] HR 13 december 1989, nr. 25.077, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179

[6] HR 9 april 2021, nr. 19/03791, ECLI:NL:HR2021:439

[7] HR 26 september 1979, nr. 19.250, ECLI:NL:HR:1979:AM4918

[8] HR 5 november 2021, nr.20/03173, ECLI:NL:HR:2021:1654

Over de schrijver
Reactie plaatsen